In dit college hebben we het gehad over het lesfasenmodel. We hebben een bestaande les uit 'Moet je doen!' zo aangepast dat hij voldoet aan alle aspecten van het lesfasenmodel. Daarnaast hebben we in groepjes een toren van papieren stroken gebouwd. Ook dit was een les uit de methode 'Moet je doen!'. Aan het einde werd ons gevraagd om ook deze les te toetsen aan het lesfasenmodel. Wat mist er nog aan deze les? Op deze pagina vind je de uitwerking van deze 2 opdrachten.
Les 'Moet je doen!' in het Lesfasenmodel
'Holletje in de Herfst' (Groep 1/2)
Voorbereiding
|
Context
|
Belevingswereld
In deze les gaat het over de herfst. Als mens kunnen
wij altijd naar ons warme huis gaan als we het koud hebben in de herfst, maar
hoe zit dat met dieren? Waar gaan die heen? De leerlingen gaan in deze les
zelf beestjes maken van aardappels en saté/cocktailprikkers en deze
vervolgens een holletje geven om in te schuilen. Doordat jonge kinderen veel
bezig zijn met seizoenen, dieren hen aanspreken en het jonge kind nog een
ontzettend groot liefdadigheidsgevoel heeft (ook dieren moeten het warm
kunnen hebben bijvoorbeeld) is dit een les die goed aansluit bij de
belevingswereld van het jonge kind.
|
Basisplan
|
Opdracht
en randvoorwaarden
Kinderen gaan in deze les zelf beestjes maken van
aardappels en cocktailprikkers en hier daarna een holletje voor maken en/of
zoeken.
Voor de jongste kleuters is de opdracht als volgt:
Maak een klein bosdiertje met een lijf van een aardappel: een kever,
lieveheersbeestje, egel of muis. Maak in de zandtafel een holletje waarin het
dier past.
Voor de middelste en oudste kleuters is de opdracht
als volgt: Maak een klein bosdiertje met een lijf van een aardappel: een
kever, lieveheersbeestje, egel of muis. Maak in de plooien van een lap een
holletje waar het bosdiertje in past.
|
|
Receptie/Oriëntatie
|
Introduceren
|
Beeldcultuur
Hoewel er in deze les niet met beelden uit de
beeldcultuur wordt gewerkt, is er wel sprake van een introductie, die
aansluit op de belevingswereld. De kinderen zitten met de leerkracht in de
kring. Speel alsof je met de kinderen in het bos bent: de wind waait hard, de
bladeren vliegen door de lucht, kinderen hebben het koud, ze rillen en
bibberen. De leerkracht vraagt of ze maar weer lekker naar binnen zullen
gaan. Vertel de kinderen dat wij lekker naar een warm huis kunnen als het
koud en nat is buiten, maar hoe zit dat met kleine dieren? Wat doen een egel,
muis of kever als het koud wordt? Laat vervolgens een voorbeeldmuis
tevoorschijn komen. Bibberend van de kou drentelt hij rond en praat tegen
zichzelf, zoekend naar een holletje. De muis probeert overal in te kruipen.
Laat de kinderen helpen zoeken naar een mooi holletje, en laat de muis daar
weg kruipen.
Beeldaspecten
Bespreek hoe enkele kleine dieren eruitzien: de
stekels van een egel, de lange staart van een muis, de stippen van een
lieveheersbeestje en de strepen van een kever.
Ontwikkelingsfasen
Er wordt geen gebruik gemaakt van ontwikkelingsfasen
in deze les.
|
Informeren
|
Beeldbeschouwen
Er wordt geen gebruik gemaakt van beeldbeschouwing
in deze les.
|
|
Instrueren
|
Beeldend
Probleem
Laat het materiaal zien en vraag de kinderen hoe ze
hiervan de dieren zouden kunnen maken. Brainstorm samen over het maken van
ogen, staarten, stekels, stippen, strepen en pootjes. Laat de kinderen zo
veel mogelijk zelf bedenken.
In de les staan de verschillende opties genoemd van
hoe je de dieren zou kunnen maken. De dieren van de jongste kleuters zouden
als volgt gemaakt kunnen worden:
-
Staart: Cocktailprikker
-
Ogen: Erop tekenen met viltstift of met de zelfklevende ronde
etiketjes
-
Stekels: Cocktailprikkers
-
Stippen: Viltstift of de zelfklevende ronde etiketjes
-
Strepen: Tekenen met viltstift
-
Pootjes: Cocktailprikkers
De dieren van de middelste en oudste kleuters zouden
als volgt gemaakt kunnen worden:
-
Staart: Cocktailprikker, een draadje wol of strookje papier met een
knopspeld
-
Oren: Knippen uit papier, vastzetten met knopspeld
-
Snorharen: Stukjes ijzergaren vastlijmen
-
Ogen: Viltstift, zelfklevende ronde etiketjes of gekleurde
knopspelden
-
Stippen: Viltstift of zelfklevende ronde etiketjes
-
Strepen: Viltstift
-
Pootjes: Cocktailprikkers
|
|
Productie/Uitvoering
|
Observeren
|
Beeldend
Vermogen
Er wordt in de les niets gezegd over waarop te
letten tijdens het werken.
|
Begeleiden
|
Werkprocessen
Voor de jongste kleuters kun je de volgende
begeleiding aanbieden: Laat de kinderen vrij experimenteren met het materiaal
en laat hen spelen in de zandtafel, nadat ze een beestje hebben gemaakt.
Stimuleer hen holletjes te graven waarin het beestje zich kan verstoppen. De
kinderen kunnen met elkaar het zand bedekken met bladeren, boomschors en
takjes.
Voor de middelste en oudste kleuters kun je de
volgende begeleiding aanbieden: Stimuleer de kinderen om verschillende
beestjes te maken. Herhaal nog een keer in het groepje de mogelijkheden voor
het maken van bijvoorbeeld ogen, een staart en strepen. Laat de kinderen,
nadat ze de beestjes klaar hebben, de holletjes maken. Geef duidelijk de plek
aan waar ze hun lappenholletjes kunnen maken. Laat hen samen de lap draperen,
zodat er grote plooien ontstaan en laat zien hoe ze met blokken onder de lap
een verschil in hoogte krijgen en diepere holletjes kunnen maken.
Stimuleer de kinderen verder met vragen als: ‘Past
het dier helemaal in het holletje?’, ‘Zit het hol een beetje verstopt?’ en
‘Wat gaat het dier doen in zijn hol?’
|
|
Afronden
|
Tijdsmanagement
Voor het opruimen is 10 minuten gereserveerd. In
deze tijd plakt de leerkracht kleine etiketjes met de namen van de kinderen
op de beestjes. Laat het materiaal en het gereedschap ophalen en maak het
eventueel schoon. Laat kleine snippers van de vloer en de tafels rapen en
weggooien. Nog bruikbare stukken papier worden verzameld en bewaard in een
doosje. Laat de andere materialen sorteren in doosjes of bakjes.
|
|
Reflectie/Nabeschouwing
|
Nabespreken
|
Reflecteren
Een manier van reflecteren komt niet aan bod in de
les.
|
Beoordelen
|
Beoordelingscriteria
Deze worden niet genoemd in de les.
|
|
Presenteren
|
Presentatievorm
De presentatie van de beestjes gebeurt in deze les
aan de hand van de voorbeeldmuis. De leerkracht neemt de eigen muis en zoekt
al spelenderwijs, met hulp van de kinderen, de holletjes van de dieren op:
‘Waar zitten die dieren toch? Zitten ze onder een tak of boomschors of in een
hol? Kan de muis ook in het hol?’
|
|
Evaluatie
|
Evalueren
|
Opdracht
en randvoorwaarden
Er zijn geen evaluatie- & reflectievragen
opgesteld bij deze les.
|
Zoals hierboven te lezen is, ontbreken er in deze les nogal wat onderdelen uit de
verschillende fasen. Hieronder zal ik per fase bespreken wat er ontbreekt, en
hoe dit eventueel aangevuld zou kunnen worden.
Receptieve fase:
Hoewel er in deze les een goede poging wordt gedaan om de receptieve interessant te maken, namelijk door het spelen met een voorbeeldmuis (wat goed aansluit op de fantasiewereld van het jonge kind), zijn er nog een aantal onderdelen die beter uitgewerkt hadden kunnen worden. Zo wordt er in deze les eigenlijk geen gebruik gemaakt van beelden uit de beeldcultuur; er wordt puur gewerkt vanuit het verbeeldingsvermogen van kinderen. De receptieve fase zou daarom aangevuld kunnen worden met diverse beelden (zowel bewegend beeld als foto's en schilderijen) waarop kinderen kunnen zien hoe een herfstlandschap eruit ziet, welke kleuren het heeft, wat voor dieren er leven etc. Ook kun je met de kinderen kijken naar allerlei verschillende dieren, zowel echte als fantasiedieren. Hoe zien de dieren er precies uit? Zien ze er lief of gevaarlijk uit? Hebben ze veel of weinig kleur? En in wat voor holletje zitten ze eigenlijk? Door meer te werken met beelden, daag je de kinderen nog meer uit in hun fantasie, en kun je daarnaast aan beeldbeschouwing doen, waardoor kinderen leren kijken naar beelden en hier hun eigen draai aan leren te geven met het beschikbare materiaal.
Productieve fase:
De productieve fase is in deze les op zich goed uitgewerkt. Het is duidelijk met welke materialen gewerkt kan worden, en er is een duidelijke scheiding in de jongste en oudere kleuters gemaakt, waardoor elk kind zijn ei kwijt kan in de opdracht. Wat wel ontbreekt zijn punten waar je op moet letten als leerkracht wanneer de kinderen aan de opdracht bezig zijn. Kijkend naar de doelen zou je bij de jongste kleuters kunnen letten op de manier waarop zij met hun aardappel omgaan. Zien zij de aardappel als werkobject, of zien ze de aardappel als een speelobject en beginnen ze hiermee te spelen bijvoorbeeld? Verder kun je erop letten hoe de jongste kleuters de cocktailprikkers en ogen op de aardappel prikken en tekenen. Doen ze dit doordacht? Komen de ogen op de plek waar de ogen horen, of is het volledig fantasie? En prikken ze cocktailprikkers in de aardappel om de cocktailprikkers erin te prikken of hebben ze er echt een idee mee? Kijkend naar de doelen van de oudere kleuters, zou je kunnen letten op wat voor dier de kleuters maken. Maken ze een heel natuurgetrouw beestje of maken ze er een fantasiebeestje van? En hoe werken de kleuters samen bij het draperen van het doek? En bij het zoeken van de holletjes? Vinden ze allemaal hun eigen plekje of maken ze ruzie om bepaalde plekjes? Wat ik verder nog zou toevoegen aan deze fase is een nog uitgebreider aanbod van materialen; zo zou ik bijvoorbeeld ook gekleurde veertjes neerleggen of gekleurde bolletjes wol. Hierdoor hebben kinderen nog meer mogelijkheden om er echt hun eigen aardappelbeestje van te maken.
Ook zijn er geen beoordelingscriteria opgesteld. In deze les zou je, gezien de doelen, kunnen denken aan de volgende criteria:
- Is er zichtbaar sprake van een beestje?
- Is er gebruik gemaakt van in ieder geval de volgende materialen: Aardappel & Cocktailprikkers?
- Heeft ieder beestje een holletje gekregen?
Tot slot is het nog van belang om te reflecteren op de les zelf. Hoe vonden de kinderen het om te doen? Vonden ze het makkelijk of moeilijk? Leuk of niet leuk? Was het lastig om zelf een beestje te bedenken of ging het ze makkelijk af? Vonden ze dat er genoeg materiaal was om mee te werken? Vonden ze dat er genoeg tijd was om er een mooi beestje van te maken? Dit zijn vragen die je met de kinderen kunt bespreken. Achteraf kun je ook nog met jezelf reflecteren door te kijken naar het materiaal (paste het bij de leeftijd, niet te gevaarlijk bijvoorbeeld?) of naar de gebruikte tijd (was deze goed, te kort of te lang?) etc.
Les: Het bouwen van een toren
Het doel van deze les was om een toren te maken van stroken papier met een gevouwen profiel erin. In de bovenste kubus moest daarnaast te zien zijn waar de maker groot in wil worden. Zoals op de foto te zien is, is het eerste doel door ons behaald. We hebben inderdaad een toren gebouwd van 2 kubussen met stroken papier met een gevouwen profiel. Echter, de kubussen moesten naar mate de toren hoger werd steeds kleiner worden, zodat je het idee van de Eiffeltoren kreeg. Aan dit aspect van de toren waren wij nog niet toegekomen; de kubussen zijn namelijk precies even groot. Het tweede doel van de opdracht, namelijk laten zien waar de maker groot in wil worden, hebben we ook niet gered. We hebben te precies gewerkt, waardoor we te lang hebben gedaan over het maken van een toren. Hierdoor zijn we aan ons tweede doel niet meer toegekomen. Wat verder opviel tijdens het maken van de toren is dat we, hoewel we samenwerkten in een groepje, eigenlijk allemaal apart bezig waren. We hadden het proces als het ware opgesplitst in 4 onderdelen en iedereen deed zijn eigen ding. Tussendoor brachten we al onze onderdelen naar elkaar, waardoor de toren vorm kreeg. Wellicht was het 'apart' werken ook een oorzaak dat we onze toren niet af hebben gekregen, omdat we zo niet snel genoeg door hadden hoe ver we waren. Als we eerder met elkaar hadden gewerkt, hadden we waarschijnlijk meer zicht gehad op het gehele proces, waardoor het waarschijnlijk sneller was gegaan. Andere groepjes, die hun toren wel af hadden, zeiden namelijk meer als groepje te hebben gewerkt, dus wellicht had dat er mee te maken.
Koppeling naar het Lesfasenmodel
Ook het bouwen van de toren is een les uit de lesmethode 'Moet je doen!' Wat er aan deze les opvalt, is dat het eigenlijk een hele kant en klare les is, zonder dat de fasen goed zijn uitgewerkt. De receptieve fase bestaat er bijvoorbeeld slechts uit dat de leerkracht een foto laat zien van de Eiffeltoren en hier een verhaal bij vertelt van een meisje en haar tante die de Eiffeltoren wel eens beklommen heeft. Je zou deze receptieve fase veel interessanter kunnen maken door niet alleen een foto te laten zien van de Eiffeltoren, maar ook van verschillende andere torens in de wereld. Zeker omdat het beeldaspect bij deze les 'vorm' is, zou het juist interessant zijn om te kijken naar verschillende torens met allerlei verschillende vormen en materialen. Hoe is de toren opgebouwd? Waarom kan hij blijven staan? Dat zijn dingen waar je dan klassikaal naar had kunnen kijken en die hadden geholpen bij het productieproces. Wanneer je van tevoren immers kijkt naar hoe bepaalde torens in elkaar zitten, is het daarna makkelijker om het productieproces aan te gaan en bepaalde taken te verdelen. Ook heb je meer inspiratie om aan het werk te gaan en er dus een mooiere toren van te maken. Hieruit blijkt dus wel hoe belangrijk de receptieve fase is, zowel voor de inspiratie en creativiteit als voor het productieproces. In de les staat daarnaast ook niet aangegeven hoe lang het moet duren. In ons geval vond ik dat er te weinig tijd was om er echt een hoge toren van te maken, en daarnaast nog samen te bedenken waar we groot in zouden worden. Wanneer ik deze les dus aan een klas zou gaan geven, zou ik hen meer tijd geven en zou ik veel meer met beeld doen aan het begin van de les. Dit om, zoals ik eerder al aangaf, meer handvatten te bieden aan leerlingen in hoe een toren eruit zou kunnen zien en hoe je het maken van een toren dus het beste aan zou kunnen pakken. Tot slot zou ik ook meer werk maken van de evaluatie. Evaluatievragen van deze les zijn 'Is de toren hoog geworden?' en 'Is er te zien waar de leerling later groot in wil worden?' Vooral met dit laatste zou ik meer doen. Het is immers best een persoonlijke vraag die je stelt als leerkracht, dus dan is het ook leuk en interessant om daarbij stil te staan aan het einde van een les. Leerlingen worden daardoor immers ook beloond voor het prijsgeven van hun grootste wens in plaats van dat ze hem opgeschreven hebben en er verder niets mee gedaan wordt. Dit laatste zou mij als leerling in ieder geval demotiveren, waardoor ik als leerkracht in de toekomst altijd zal zorgen voor een goed evaluatiemoment waarin ook genoeg ruimte is voor het (persoonlijke) idee achter het werk, en niet alleen voor het werk zelf.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten